Dutch to Interlingua dictionary : Universal dictionary

This Dutch to Interlingua dictionary searches words in both directions at the same time.
Both Dutch to Interlingua and Interlingua to Dutch translations will be listed at once.

#Dutch'baby (m'f), zuigeling (m'f), pasgeborene (m'f) baby, bebe
appel (m) pomo
bloem (f) flor
boom (m) arbore
broer (m), broeder (m) (formal) fratre
dier (n); beest (n) animal, bestia
fruit (n); vrucht (f) fructo
gaan vader
geld (n) moneta
hallo, hoi, dag (informal), goede dag (formal) bon die
hond (m) can#Interlingua'can
huis (n); onderkomen (n) casa
huiskat; kat (m); poes (f); kater (m) catto (m), catta (f)
jongen (m); knaap (m) (m)
liefde (f) amor
luisteren; naar ascoltar
man (m); heer (m) homine
meisje (n); meid (f); meidje (n); griet (f); grietje (n) puera (child)
moeder (f) matre
nee#Dutch'nee, neen (formal) no#Interlingua'no

paard (n); (n) cavallo (m)
school (f) schola
stad (f) citate
vader (m); papa patre
voedsel (n); eten (n) alimento#Interlingua'alimento
vrede (f); peis (f) pace
vriend, vriendje (m), vriendin, vriendinnetje (f), maatje (m'f) amico#Interlingua'amico
vrouw (f) femina
water (n) aqua
zus (f); zuster (f) soror

Interlingua to Dutch dictionary | Learn Interlingua | Interlingua vocabulary | Interlingua flashcards